Call for Papers
Een Gouden Leertijd.
Opleiding en vorming van jongeren binnen en buiten de universiteit in de zeventiende-eeuwse Nederlanden

Zaterdag 30 augustus 2014, Academiegebouw Rijksuniversiteit Groningen

In 2014 viert de Rijksuniversiteit Groningen haar vierde eeuwfeest. Na Leuven en Leiden is Groningen de derde universiteit in de Nederlanden die de leeftijd van 400 jaar bereikt heeft. Ter gelegenheid van dit bijzondere lustrum vindt het congres van de Werkgroep Zeventiende Eeuw plaats in Groningen. Dit congres zal in het teken staan van de leertijd van jongeren, zowel binnen als buiten de academie, in de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden.

Het academisch landschap van de Nederlanden in de zeventiende eeuw kenmerkt zich door een explosieve groei van het aantal universiteiten en academies. Op veel plaatsen werden scholen opgericht met academische pretenties, of met een echte universitaire status. In het Zuiden kwamen de jezuïetencolleges op, in het Noorden staken er juist protestantse idealen achter de oprichting van de universiteiten. Het was belangrijk om de aanstaande predikanten een grondige theologische opleiding te kunnen bieden. Met de stichting van nieuwe universiteiten en hogescholen veranderde het onderwijs van karakter. Latijnse scholen leidden voortaan op voor universitaire studies die redelijk dicht bij huis konden worden gevolgd, terwijl Franse en Duitse scholen juist niet als academische vooropleiding golden.

Over een groot aantal academische instellingen zijn reeds diverse studies en gedenkboeken verschenen. Zeker universiteiten die langere tijd (hebben) bestaan, zijn door ‘huishistorici’ goed bestudeerd. Een opvallende lacune is een overzicht van de vroegmoderne studententijd. Wat betekende het in de zeventiende eeuw om te studeren? Wat waren precies de conventies? Wat maakte dat een student los stond van de maatschappij? Hoe verhield een student uit Franeker zich tot een student uit Groningen? Verschilde de ontgroening in Utrecht en Leiden van die in Leuven? Hoe gingen de verschillende universiteiten om met studentenverenigingen?

Naar de studentencultuur in de zeventiende eeuw maar ook naar thema’s als student en religie of de ontmoetingsplaatsen van studenten buiten de universiteit is nog weinig onderzoek verricht. Verkozen theologiestudenten een andere invulling van hun ‘vrije tijd’ dan de rechten- of geneeskundestudenten? Mengden de internationale studenten zich gemakkelijk met de studenten die uit de regio afkomstig waren? Bestond er zoiets als een aparte studententaal of een studentenjargon? Tegelijk is er ook een wereld te winnen bij de studie naar de tegenhangers van de zeventiende-eeuwse studenten. Hoe is de opleiding van niet-academici te kenmerken? Te denken valt onder meer aan de leercultuur van de werkplaats, de materiële cultuur, de technologie en de kennisverwerving in het leerproces. Wat deden jonge kunstenaars en ambachtsgezellen naast het oefenen van hun vak? Organiseerden deze leerlingen zich in groepen, al dan niet tegen de wil van hun meesters? Bestond er iets als een koopman-in-opleiding? Waren de leerlingen van jezuïetenscholen semi-studenten? Onderscheidden de leerlingen van Latijnse scholen zich door het gebruik van de Latijnse taal? Vonden er ontmoetingen plaats tussen de gewone leerlingen en universitaire studenten? In de herberg, op het kaatsveld of juist op heel andere plekken?

Over de cultuur van het onderwijs aan meisjes en jonge vrouwen is tot nu toe eveneens weinig bekend. Uit talloze bronnen blijkt dat sommigen van hen zich complexe materie hadden eigen gemaakt, zoals het Grieks, Latijn en de wiskunde. Hoe stak het meisjesonderwijs in de zeventiende eeuw in elkaar? Bestonden er vaste structuren waarbinnen zij onderwijs genoten? In hoeverre fungeerden alba amicorum als een middel om de opgedane kennis te delen en te oefenen? Hoe werd hier tegenaan gekeken door verschillende lagen van de bevolking? Waar konden vrouwen zich mengen in debat hierover?

hema’s die betrekking hebben op alle hiervoor genoemde groepen vragen eveneens om aandacht. Te denken valt aan de leertijd als opmaat naar een bepaald levenspad of loopbaan: welke onderwijsmogelijkheden hadden jongens en meisjes in de vroegmoderne tijd en wat betekende dat voor hun leven? Wat dreef sommige meisjes om zich naast seksespecifieke vaardigheden ook academische kennis of specifieke vakkennis eigen te maken? Waarom maakten studenten en jonge kunstenaars een 'grand tour' door Europa? Welke strategieën pasten jongens van minder welgestelden toe om toch een universitaire opleiding te kunnen volgen? Een andere inclusieve invalshoek biedt onderzoek naar de beeldvorming: hoe werd over de leerjaren van jongeren gereflecteerd, gedebatteerd, geschreven en geschilderd? Nog weinig bestudeerde bronnen die nader licht kunnen werpen op het centrale thema van deze conferentie zijn onder meer: studentenliederen, liedboeken, (geïllustreerde) collegedictaten, handboeken voor ambachtslieden en alba amicorum.

De congrescommissie nodigt cultuurhistorici, kunsthistorici, letterkundigen, wetenschapshistorici, historisch pedagogen en andere deskundigen van harte uit om een bijdrage te leveren aan dit congres. De spreektijd is maximaal 20 minuten. Ook voorstellen voor panels van drie papers en voorstellen in het Duits, Frans en Engels zijn van harte welkom. Abstracts kunnen worden ingediend tot uiterlijk 1 mei 2014 bij Arjen Dijkstra.

De congrescommissie:
Mirjam de Baar (Rijksuniversiteit Groningen, RUG)
Klaas van Berkel (RUG)
Arjen Dijkstra (RUG)
Benjamin Roberts (onafhankelijk onderzoeker)
Gerrit Verhoeven (Universiteit Antwerpen)
Ruben Verwaal (RUG)